Helmduiktoestellen

SML jaargang 20. № 1999-2

In 1835 vertrokken in opdracht van de Nederlandse Marine, de LTZ 2e klasse Olke A. Uhlenbeck en de heer A. Lipkens, adviseur voor zaken van werktuigbouwkunde bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken, naar Engeland. Ze moesten zich op de hoogte stellen van de daar sinds enige jaren in gebruik zijnde helmduiktoestellen.

De uitvinders van de eerste duikhelmen waren de gebroeders Charles en John Deane. Later werd de helm nog eens verbeterd door August Siebe, grondlegger van de wereldberoemde firma Sieben & Gorman, fabrikanten van duikapparatuur. John Deane bracht Uhlenbeck de grondbeginselen van het duiken bij en de Marine kocht in dat jaar voor £ 150 (ƒ 1.800,-) een complete duikuitrusting aan.
De eerste marineduikers doken in 1836 op het wrak van de ‘Maria Therisia’, een met tin geladen vrachtschip dat bij Hellevoetsluis was gezonken na aanvaring met een ramschip van de Marine.

Nederlands fabrikaat
In augustus 1836 bestelde de Marine opnieuw twee complete duikersuitrustingen die gemaakt moesten worden door Nederlandse fabrikanten. In Haarlem maakte J. van Geuns de ‘duikelaarskleding’ voor ƒ 355,- per stuk. Van Geuns had in Haarlem een fabriek in ‘elastische gom’, het tegenwoordige rubber. De Amsterdamse instrumentenmaker A. van Embden leverde twee roodkoperen helmen met koperen schroefstukken en twee perspompen voor ƒ 1283,- per stuk. Uhlenbeck werd hoofd van wat tegenwoordig heet ‘Marineduikbedrijf’.

Het eerste succes
Van Geuns begon met zijn zelfvervaardigde pakken en duiktoestellen van Van Embden een ‘Duik Rederij’. Later werkte Van Geuns met apparatuur vervaardigd door de brandspuitenfabrikant Bikkers uit Rotterdam. Met succes haalde hij met zijn duikers (w.o. Klaas Bijl uit Den Helder) enige ladingen uit gezonken schepen. Zijn eerste berging van een lading spoorrails verrichtte hij in de zomer van 1842 op het wrak van de bij Zandvoort gezonken tjalk ‘Jonge Pieter’. Het jaar daarop wilde men het geluk beproeven  op het wrak van de ‘Lutine’. In het streekarchief van Kennemerland te Haarlem bevindt zich het particuliere archief over de fa. J. van Geuns. Hieruit enige aantekeningen betreffende de ‘Lutine’:

J. van Geuns: enige aantekeningen
“In enige papieren, mij door de heer Reedeker toegestuurd, vond ik het volgende aangetekend:

Prospectus van de Duikersmaatschappij te Parijs.
Zij gebruiken andere middelen, maar die worden niet beschreven. Hun duiker gaat alleen naar beneden, is bij alles wat hij doet alleen van zich zelf afhankelijk en kan 24 à 25 minuten onder water blijven. In een begeleidende brief aan de Deelhebbers in de ‘Lutine’ vragen zij een voorschot van 3700 francs (was toen zo ongeveer 3100-3200 gulden) en 1/3 aandeel in de winst.

Gezien het antwoord van onze regering hebben de Deelhebbers geen aanvraag gedaan om van de heer Uhlenbeck als chef en van ’s lands duikers gebruik te mogen maken. Dat antwoord bevat een formele weigering op de volgende gronden: het redden van de lading uit een wrak te Hellevoetsluis  (vóór Den Helder de officiële marinehaven) was ondanks alle gedane moeite mislukt, zodat  het duikerstoestel niet zeer doelmatig leek. Het bergen van de ‘Lutine’ onder zoveel moeilijker omstandigheden werd voor onmogelijk gehouden, zodat de regering geen grote onkosten in de waagschaal mocht stellen bij zo’n hoogst onwaarschijnlijk goede uitslag. Verder niets bijzonders gevonden in deze papieren.

Van de heer Reedeker vernomen dat er veel voorstellen tot berging van de lading van de ‘Lutine’ waren gedaan door de heer Bruins van Amsterdam. Hij vroeg een voorschot van 5 Mille.
De laatste duikers van Bethel*) zijn een keer bij proeven in de haven met hun benen omhoog boven gekomen (volgens Eschauzier jr.). Cruso klom bij het neerlaten van de duikerklok daar bovenop, liet zich aan een lijn onder water naar beneden zakken en kroop er op die manier in. Op een keer stortte de klok onverwacht omlaag, maar er kwamen geen ongelukken van. De klok woog 8000 ponden en heeft 23 Mille gekost.**)

De grote problemen bij een goede uitvoering van de zaak zijn:
1.    Eenheid in alle verschillende verlangens te brengen.
2.    Het verblijven op het wrak en de reizen heen en terug.
3.    Het bergen zelf door de duikers, de tijd, de omstandigheden, de diepte en de stromingen in aanmerking genomen.
4.     De hoogst omslachtige administratie die voortvloeit uit enerzijds het belang  van de zaak en anderzijds de vroeger gemaakte bepalingen en afspraken.

Jan van Geuns - Duikersklok

Veel tegenslag
De duikers van Bethel, die geen klok gebruikten, zijn nooit langer dan een kwartier beneden geweest. Ze hadden veel te lijden van de sterke stroom.
Op een keer heeft een van de duikers met ladder en al een slag om gemaakt door de kracht die de stroom op de ladder uitoefende. Die duiker was een forse sterke vent. Hun helm was wit geschilderd. Vaak trok de stroom zo geweldig aan de luchtbuis, dat de duiker moeite had zijn hoofd recht te houden. Zij hebben met hun perspomp gesukkeld, die niet met een wiel maar door een hefboom werd bewogen, net als bij de brandspuit. Volgens de heer Eschauzier jr., die erbij geweest is, was hij geregeld onklaar. Een boei onder water die geregeld met lucht wordt gevuld is hier niet bruikbaar omdat het wrak 1 mijl in zee ligt. Een verende staande boei valt in de zandgrond niet vast te zetten. Een verende staande boei  van ijzer, met gom tegen roest beschermd en aan een zware steen bevestigd, zou misschien doelmatig kunnen zijn, maar is niet te gebruiken wegens het gevaar van diefstal. Een stok van voldoende lengte, aan een steen bevestigd, werd het doelmatigst geoordeeld. Men acht het niet onwaarschijnlijk dat door de verschuivingen in de gronden de stroom thans minder sterk kan zijn. “Robinson” Cruso, de chef bij de duikerklok, is waarschijnlijk dezelfde van wie ik enige maanden geleden een belangrijk bericht heb gelezen in enige tijdschriften”.

Extract uit het dagjournaal  van de Directie over de Onderneming op de ‘Lutine’.
“1 april 1843. Op Terschelling ingewonnen berichten over het wrak van de ‘Lutine’. Volgens de laatste enige weken geleden door loodsen gedane peilingen gelooft men dat het wrak bloot ligt, en dat de bank geheel is verplaatst. Dit is ook de mening van de heren Reedeker en Rotgans. Er is in de laatste weken een vaatje buskruit aangespoeld, kennelijk afkomstig van de ‘Lutine’. De hoepels zijn verkocht voor ƒ 1,50 (volgens Visser, de oudste loods).

Onder de zich in het wrak bevindende kostbaarheden behoort een grafelijke diadeem met een rozet van briljanten, waarvan het bergloon was bepaald op 50 Mille (volgens de heer Reedeker).

Nadat de duikers van Bethel de zaak hadden opgegeven zijn er geen pogingen meer gedaan, daar de heer Eschauzier senior in 1837 is gestorven (volgens de heren Reedeker en Eschauzier jr.).

Veel moeilijkheden heeft men van de zijde der Engelsen ondervonden. Men heeft zelfs een keer met de gewapende macht een tiental van hun kotters moeten verdrijven. De door de Deelhebbers om te peilen uitgezonden schepen hadden kanonnen, geweren en verdere ammunitie aan boord (de beide heren als boven).

De geldswaarden bevinden zich in het achterschip bij de kruitkamer en de kajuit. De kanonnen liggen zijwaarts afgeslagen, één en ander heeft men bij zeer helder water met het blote oog kunnen zien (volgens de heren Reedeker en Eschauzier).

Zondag 2 april. Ruw weer, wind westnoordwest.

Maandag 3 april. Ruw weer westnoordwest.

Dinsdag 4 april.  Fraai weer, wind oostzuidoost. Gingen met de heren Reedeker en Rotgans om elf uur aan boord van de tonnenboot, dezelfde die vroeger op de ‘Lutine’ heeft gevaren. Na volgens de daarvan bestaande tekeningen de merken opgezeild te hebben vonden we bij het peilen 41/2 à 5 vadem water, Amsterdamse maat, dat is 24 à 30 voet. De gelegenheid was dus zo gunstig als men kon verlangen. Bij onderzoek bleek me dat de kracht van de daar lopende stroom overwonnen zou kunnen worden. Omdat de gelegenheid voor de terugtocht ongunstig was gingen we om half 2 voor anker en begonnen pas om 5 uur bij gunstiger tij de terugreis, waarbij de peiling nog eens met dezelfde uitslag werd herhaald. Intussen was het weer zeer veranderd, de wind stak op en het werd zeer ruw. We kwamen om 8 uur ’s avonds weer op Terschelling aan.

Woensdag 5 april. Harde westzuidwesten wind. Omdat er geen schip kon varen en alle boten op beter weer moesten wachten was het niet mogelijk de terugreis te aanvaarden.

Donderdag 11 mei 1843. ’s Morgens om 6 uur maakten de heer Van Geuns en geassocieerden aan zijn duikerij zich gereed voor de tocht naar het wrak, verder Reedeker en  Rotgans van de Commissie, A. Eschauzier voor de opperstrandvonder, en C. Zunderdorp voor het agentschap van Lloyd’s. Ze huurden de loodsschuiten van J.S. de Vries en R. Pronker en lieten alle apparaten aan boord brengen. Ze zeilden om half acht de haven uit bij een flauwe koelte uit het zuidoosten. Ze werden door windstilte opgehouden en kwamen om half 11 op de merken ten anker. De vaartuigen werden vastgemaakt terwijl de wind inmiddels noordoost was geworden en er wat deining stond.
Om half 12 was de ladder gereed en daalde de duiker af. Die vond, na in drie bijzondere richtingen te zijn rondgewandeld, alleen maar zand. Hierop werd met de steker het wrak gepeild en de ladder meer noordelijk geplaatst. De duiker daalde weer af en ontdekte op het goede terrein te zijn.
Ondertussen kwam de vloed op waardoor zijn positie in gevaar kwam. Hij wilde zijn onderzoek voortzetten, maar men was door stroom en wind genoodzaakt de duiker boven te laten komen. Hij rapporteerde dat dat hem bijzonder speet omdat hij bezig was een rond voorwerp naar boven te laten halen. Men besloot de vaartuigen voor de vloed met de achtertouwen vast te maken en dan de ladder opnieuw te plaatsen. Maar de vloedstroom verwarde de ladder in de boei, de ladder kwam onder de schuit terecht en brak doormidden, waardoor de duiker niets meer kon doen. Nu probeerde men het met de tang, maar de door de noordenwind aangezette vloedstroom was veel te sterk om de tang aan de grond te kunnen houden. Men was dus genoodzaakt dit werk op te geven en omdat de avond-eb te laat inviel en de noordenwind doorzette besloot men de ankers op te halen en huiswaarts te keren. Om 4 uur in de namiddag arriveerde men in de haven.

Voor eensluidend afschrift was getekend: J. Rotgans, J. Reedeker, J. van Geuns, A.C.A. Eschauzier, C. Zunderdorp.

N.B.: De duiker zegt ditmaal tevreden te zijn over zijn onderzoek, hoe kort en afgebroken ook geweest. Getekend J. van Geuns”.

Van Geuns hield ook een eigen duikjournaal bij:

April 22.  Met N. van den Bronk en N. Soelaard op reis gegaan van Haarlem naar Amsterdam en vandaar met de beurtman naar Harlingen.

April 23.  Om 10 uur in Harlingen aangekomen, van daar per loodsschuit naar Terschelling vertrokken en ’s avonds om 6 uur aangekomen.

April 27.  Met een schuit in zee gegaan en vruchteloos beproefd met twee jollen het wrak van de ‘Lutine’ te vinden.

April 29. Met twee zeilschepen in zee gegaan en nu het wrak werkelijk gevonden. De duiker daalde af, vond een gedeelte van het want van een groot wrak, dat nog tot een hoogte van ongeveer 3 voet boven de zeebodem uitstak. Hij bevestigde een nieuw touw aan een van de uitstekende balken van dit want, waar wij een tonnenboei aan vastmaakten. Aan de binnen- of noordzijde van dit want vond de duiker een voorwerp, dat hij boven bracht. Het bleek een mandje van bijzondere vorm te zijn, van gevlochten Spaans riet. Alleen aan de bodem van dit mandje vond men enige sporen van verrotting, voor het overige was het riet in goede staat en waren er geen sporen van paalworm aanwezig. Verder onderzoek werd verhinderd door de opkomende vloed.

Mei 2. In zee gegaan met twee schuiten. Bij het wrak gekomen de boei gevonden, maar door de onstuimige zee kon de duiker niet afdalen. Met de vroeger gebruikte ijzeren tangen gelukte het ons een stuk hout van het wrak op te halen, blijkbaar uit de buurt van één van de geschutspoorten, want er zaten talrijke kruitsporen, aangekoekte schrootkogels, vuurstenen en ijzerroest aan.

Mei 4. In zee gegaan maar door ongunstig weer en veranderde wind genoodzaakt terug te keren.

Mei 6. ’s Nachts om 1 uur afgezeild. Bij het wrak aangekomen daalde de duiker af op de plaats waar de boei zich nog bevond. Hij bracht 11/2 uur op het wrak door, maar vond niets dan zand en op een hoop liggende kogels, volgens zijn beschrijving 12- of 18 ponders. Hij vond echter niets dat hem de verlangde waarde kon aanduiden.

Mei 11.  Weg gezeild, bij het wrak aangekomen en de boei gevonden. De duiker daalde af aan de zuidkant van de boei en vond daar een meer oneffen grond en meer wrakhout. De grond was met 1/2 à 1 voet zand bedekt. Daaronder vond hij harde voorwerpen, die hij probeerde vrij te maken en op te halen, maar voor hij zover was moest hij vluchten voor de opkomende vloed. Bij het ophalen van de ladder werd die door de stroom onder het schip gedreven en hij brak in twee stukken.

Mei 16. ’s Morgens om 4 uur met zuidoosten wind vertrokken. Kwamen om half negen bij het wrak en de boei. Volgens een vroeger bedacht plan besloten we om nu de achter- en voorkant van het wrak opnieuw vast te stellen. Hierin slaagden we met behulp van twee jollen. Aan de noord-noordwestzijde liepen we vast, volgens vermoeden op de ankers, aan de zuid-zuidoostzijde liepen we vast op een grote afstand van onze tonnenboei. We bevestigden nu op beide punten boeien en zo verkregen we drie punten in een rechte lijn, die een lengte beschreven van 53 meter en met enige waarschijnlijkheid het grondvlak aanwezen  waarop de schipbreuk had plaatsgevonden. Toen de duiker om half twee met halve eb te water zou gaan liep de wind naar het noordwesten en werd de zee onstuimig. We moesten terugkeren, we kwamen ’s avonds om 6 uur aan.

Juni 2. Eindelijk gunstig weer, met een zwakke zuid-zuidwestenwind. ’s Morgens om 9 uur verlieten we de haven. Wij kwamen omstreeks half elf bij het wrak, waar we boven hoop en verwachting onze beide boeien nog in goede staat aantroffen in rustig water. We hoopten alleen voor de op handen zijnde Pinksteren enig resultaat te verkrijgen en bij goede uitslag de volgende dag van twee getijen gebruik te maken. Het plan was nu de duiker op 2 vadem afstand ten zuiden van de boei te water te laten gaan, het wrak zo ver te volgen als zijn laddertouw toeliet en daar een ander touw aan het wrak vast te maken om daar een boei op te kunnen steken. Zo zou hij later kunnen verdergaan waar hij was gebleven om zo op een zekere manier het uiterste deel van het wrak te kunnen vinden. Na het vastmaken van het boeitouw zou hij trachten de plaats waar hij zich bevond te onderzoeken en voorwerpen ophalen ter herkenning. Toen hij omstreeks 3 uur bij halve eb zou afdalen werd de wind meer westelijk, er kwam een zware bui opzetten en hij had nauwelijks de onderste sport van de ladder bereikt of hij moest haastig weer naar boven. Door de toenemende bui en de schuin onder de voorsteven lopende stroom werd de ladder onder het schip gedrongen, wat verdere pogingen niet slechts gevaarlijk, maar onmogelijk maakten. De schuit lag ook niet vast genoeg voor de ankers en dreef teveel af. Zo keerden we opnieuw onverrichter zake terug en arriveerden om 6 uur. De tonnenboei, door de duiker op 29 april vastgemaakt, heeft al die tijd stand gehouden en werd iedere keer nagekeken en voorzien. Met onze boeien hebben we tot nog toe geluk.

Juni 10.  Met goedvinden van de Commissie in gezelschap van de heer Wijma onverwijld naar Haarlem vertrokken om de volgende redenen:

1.    Het voortdurend slechte weer
2.    De voorhanden zijnde financiën zijn verbruikt.
3.    We krijgen geen antwoord van de Amsterdamse Deelhebbers.
4.    Het is niet mogelijk geld op te nemen tegen bewijzen van deelneming zonder algemene toestemming van de Deelhebbers.
5.    Het belang van onze firma bij het al dan niet accepteren van het wrak, en de vrijwaring van schade bij mogelijke mislukking na acceptatie.
6.     Het grote belang om de financiële kant van de zaak op betere gronden te regelen, bij voortdurende mogelijkheid van ongunstig weer.
Meegenomen een rapport van de Commissie aan de Deelhebbers.

Van 10 juni tot 19 juli. Aan de fabriek doorgebracht. Gedurende al deze dagen was de wind meest noord en ontbrak het ten enenmale aan geschikte gelegenheid. Twee door ons aan de Commissie gezonden brieven bleven onbeantwoord. De heer Eschauzier beloofde kort na onze aankomst antwoord te zullen zenden. Hem werd een stuk hout van het wrak toegezonden en ook het door de duiker opgehaalde mandje. Hij bleef het antwoord schuldig. Gisteren gaf hij na gedane vraag mondeling als antwoord dat hij geen lust had de Deelhebbers opnieuw op te roepen en dat hij de leiding van de gehele zaak verder aan de Commissie overliet. Daarop besloten wij dat schrijver dezes dadelijk naar Terschelling zou gaan om poolshoogte te nemen en te weten te komen hoe in deze zaak de vork in de steel zit.

Juli 20. Vanmorgen een brief van de heer Wijma ontvangen, die de indirecte uitnodiging aan de duikers behelsde om over te komen. Daarom hedenavond met Van der Bronk per Harlinger beurtman afgereisd.

Juli 21. De heer Wijma gesproken, die betreffende de grote zaak zeer gesloten was, maar beloofde zo spoedig mogelijk naar Terschelling te zullen komen, om de zaak met de Commissie op vriendelijke wijze en tot aller genoegen te regelen. ’s Middags om 4 uur op Terschelling aangekomen. Niet naar ons vorige logement gegaan omdat de hospita een zenuwinzinking had.
De heer Eschauzier verwelkomde ons op de steiger. Ik was nog maar een uur aan wal toen mij de ware reden van het voortdurende stilzwijgen van zowel de Commissie als de Deelhebbers bekend was. De regering betwistte de Commissie namelijk ingevolge de Wet op de Vennootschap met kracht het recht op de ‘Lutine’ en was daarover met haar in correspondentie. Men meende dit voor ons verborgen te moeten houden, misschien wel uit vrees dat wij ons, zodra wij van ons contract ontslagen waren, bij de regering zouden aansluiten. Mijn aankomst was de heer Reedeker, die van de brief van de heer Wijma niets wist, dan ook hoogst onwelkom. Onze ontmoeting was dan ook minder aangenaam, hij wees al mijn voorstellen op een hoogst onbeschofte wijze van de hand en gaf mij te verstaan dat we ons niet met de zaken van de Commissie hadden te bemoeien, dat ons contract ten einde liep en dat dadelijk na aankomst van de heer Wijma de zaken nader zouden worden geregeld. Hij zei verder van de heer Eschauzier aanschrijven te hebben ontvangen om gedurende onze afwezigheid nog eens met tangen aan het werk te gaan.

Juli 22. Aan de heer Reedeker aangeboden om gedurende mijn verblijf, als wind en weder het toelieten, de zaak nog eens te beproeven, waarbij de firma de kosten zou voorschieten. Ook dit werd op onbeleefde wijze geweigerd.

Juli 24. Door de heer Reedeker aangemaand om ƒ 105,- te betalen voor drie weken verschafte scheepsgelegenheid, ons door zijn vader op een zijdelingse wijze op de hals geschoven.

Juli 26. Tot nu toe ongunstig weer, voortdurende harde noordwestenwind. De zaak van de ‘Lutine’ wordt door mijn gehele familie ten hoogste afgekeurd en tot de onmogelijke en dwaze plannen gerekend. Door de Commissie en de Deelhebbers niet gesteund en zonder middelen; door de regering aan de eigenaars betwist. Ons contract spoedt zich ten einde en met één der belangrijkste leden van de Commissie op teruggetrokken en hoogst onaangename voet. Dit alles in dadelijk verband gebracht met de belangen van de firma en van mij privé, geeft de ruimste stof tot wanhoop. Talrijk waren de moeilijke omstandigheden waarin ik vaak door het lot werd geplaatst. De Algoede bleef mij genadig beschermen en al is de zaak van de ‘Lutine’ menselijkerwijze verloren, er bestaat nog een macht boven die van de mensen; daarop alleen vertrouw ik, daaraan alleen onderwerp ik mij”.

*) Bethel was ook uitvinder van een helmduiktoestel. Deze Engelsman kwam in 1835 op Terschelling aan en maakte een overeenkomst met de ‘Deelhebbers in de Onderneming op de ‘Lutine’’ om met twee helmduikers de lading goud en zilver op te duiken. De duikers waren echter bang om op zee te duiken, ze hadden alleen ervaring op binnenwater.

**) In 1821 werd ten huize van notaris Wijma te Harlingen de ‘Onderneming op de ‘Lutine’’ opgericht door Pierre Eschauzier, opperstrandvonder van Terschelling, Jan Zeijlemaker, eerste assessor van het gemeentebestuur, Johannes Oene van Kammen, predikant en Jacobus Reedeker, secretaris  van Terschelling. Men gaf aandelen uit om de aankoop van een schip met een duikklok te financieren. In 1822 werd in Engeland een duikklok aangekocht en de Engelsman Cruso werd aangesteld als directeur van het duikerwerk. De Terschellinger P. van der Meulen en F. Vuurder werden aangenomen als klokduikers. De klok werd geplaatst aan boord van het aangekochte schoener-schip ‘Minerva’ dat omgedoopt werd tot de ‘Duiker’.
Na vele vergeefse pogingen werd de duikklok in 1835 aan de Nederlandse Marine verkocht.